Uit eigen werk - chronicle 060


Uit eigen werk: 1974 – 1976

Eindexamen jaar atheneum. Ik kon goed met dhr. Kolmans, de Nederlandse docent, opschieten. Wel heb ik hem een paar keer verbaast doen staan. Eén daarvan wordt verhaald in deze chroniek.

Iedereen moest als onderdeel van het eindexamen een stuk tekst en een gedicht voor de klas voorlezen. Na de les waarin hij dit aankondigde heb ik hem toen gevraagd of ik stukjes uit mijn eigen werk mocht kiezen. Na een paar seconden stilte kwam er een “Ja, maar ...”. Hij wilde wel eerst de stukken zien die ik zou selecteren.
Een paar dagen daarna bracht ik hem de stukken. Dat waren het gedicht “Maria” en “Spreekwoordenbrei”. Nog dezelfde week kreeg ik ze van hem terug, zonder enig commentaar. Het enige wat ik te horen kreeg was “Het is in orde.”. Dat zette me nog wel even aan het nadenken. Ik heb zelfs nog even overwogen er toch maar een klassieke presentatie van te maken. Het is gelukkig wel bij de overweging gebleven.

Het begin van “Maria” is in het juni nummer van 1974 van ons schoolblad “Spuit-Input” gepubliceerd. Het gedicht zelf is van 17 november 1973 en geschreven naar aanleiding van de relatie die ik toen had met, jawel, Maria.

Het begin van “Maria” zoals dat in de “Spuit-Input” is verschenen:

ik voel me als een verwelkte bloem
een plant die smacht naar water

het onderwerp van mijn overpeinzingen
is ver weg
maar toch binnen mijn bereik
al kan ik het niet aanraken

twee blauwe cirkels
omringen twee duistere diepten

de omarming is als een klem
die de binnenste gevoelens raakt
de pijn, de pijn ontstaan door die hand
is als een liefkozing over ontastbare dingen

ik zou een uitkijktoren willen zijn
over de lichtstad

om te zoeken, te zoeken naar het geluk
naar die rode roos
die rode gespleten roos
die roos waarvan de bladeren te ver geweken waren

naar die roze stamper
die zacht roze stamper
omringd door een krans van meeldraden
meeldraden
oh Maria


Het bijschrift in het schoolblad vermeld verder nog: “Zie hier het begin van het gedicht Maria. Ik stuur maar een gedeelte in omdat het hele gedicht te lang is en ook niet geschikt om eventueel geplaatst te worden. (Dit dicht-fragment werd de redactie toegezonden door R. Poell)”.

De spreekwoordenbrei is in december 1974 in de “Spuit-Input” verschenen. Dit is één van de weinige stukjes die ik geschreven heb die heel wat voorbereidend werk gevraagd heeft.
Ik heb alle spreekwoorden en gezegdes die ik kende op een rijtje gezet om daarna een stukje te schrijven dat louter en alleen uit deze spreekwoorden bestond. Dat was toen der tijd veel werk want, alhoewel ik er veel kende, moesten er toch heel wat opgefrist worden met behulp van naslagwerken. Ook zijn er een paar bijgekomen die ik nog niet kende. Maar het was wel heel leuk werk.
Uiteindelijk is het een stukje geworden waarin de twee hoofdpersonen zich alleen maar uitdrukken met spreekwoorden. Er omheen staat wat gewone taal. Althans, dat was de bedoeling. In hoeverre dit gelukt is kun je hieronder lezen.

Preekwoordenbrei

Op een stille, frisse morgen in een van de twaalf maanden was ik getuige van een ontmoeting tussen twee personen, die mij onbekend waren en nog zijn en die ik daarom met de letters R (mogelijke namen zijn dan: Roel, Ralph, Roger, Roy, Rudolf, Robin, Rupert, Roderik, Rene, Remco, Reinhart etc.) en C (mogelijke namen: Claus, Cleo, Chris, Charles, Cees, Charly, Carl, Conrad, Constant etc.) zal aangeven.
C opende het gesprek met: “Goedemorgenstond heeft goud in de mond.”
R: “Avondrood geeft modder in de sloot zul je bedoelen!”
C: “Waarom zo bedrukt ? Kun je de zon niet in het water zien schijnen ? Heb je de bokkepruik op of ben je met je verkeerde been uit bed gestapt, want je kijkt of je je laatste oortje versnoept hebt.”
R: “Nee joh, maar gisteravond wou ik het onderste uit de kan hebben en toen kreeg ik het lid op mijn neus, want vrouwe Fortuna liet me een blauwtje lopen, terwijl ik juist een wit voetje probeerde te halen ! Bijna de hele avond was het boter aan de galg gesmeerd.”
Hierop produceerde C een aantal klanken, die als ze genoteerd worden de volgende zin geeft: “Maar een zwaluw brengt nog geen winter?”
R: “Klopt, dat is een waarheid als een koe. Ik dacht, een goed begin is het halve werk en de eerste klap is een daalder waard. Ik zal deze keer niet de kat uit de boom kijken maar de koe bij de horens vatten en niet als een kat om de hete (!) brei heen draaien. Ik heb toen de kat de bel aangebonden, als het ware de stoute schoenen aangetrokken, en ja hoor, ik werd door haar netjes met een kluitje in het riet gestuurd.”
Na enkele ogenblikken van valse stilte vervolgde hij zijn relaas: “Wacht maar dame. Hoogmoed komt voor de val en hoge bomen vangen veel wind. Ik zal wind zaaien en dan zul jij storm oogsten.”
C, die de nattigheid al voelde zitten: “Maar wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in. Boontje komt om zijn loontje.”
R: “Inderdaad. Een kat in het donker maakt rare sprongen. Ze kneep netjes de kat in het donker, schoot onder mijn duiven, nam me de wind uit de zeilen en betaalde me leer om leer.”
C: “Tjaa, wie de bal kaatst kan hem terug verwachten.”
R: “Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, want liefde maakt blind. Waar een wil is, is een weg. De aanhou...”
Op dat moment werd het gesprek even onderbroken door een straaljager, die over kwam scheuren, waardoor ik enkele woorden gemist heb.
R vervolgde: “Op een gegeven moment vielen me de schellen van de ogen en ik gooide het over een andere boeg. De rest van de avond was alles in kannen en kruiken, want lekker is maar ene vinger lang!(?) Maar vanmorgen stapte ik weer netjes met mijn verkeerde been uit bed, want het bleek, dat ik toch op het verkeerde paard had gewed en dat was de druppel die de emmer deed overlopen.”
C: “Om je maar een hart onder de riem te steken: De langste dag heeft ook een avond en na regen komt zonneschijn. Als ik in jouw schoenen stond zou ik zeggen: Gedane zaken nemen geen keer en hiermee is de kous af. Je moet niet met je hoofd tegen de muur lopen. Als je probeert ijzer met handen te breken, raak je toch maar tussen de wal en het schip. Maak van je hart geen moordkuil anders ben je helemaal in de aap gelogeerd. Hier, troost je met deze wijn, die geen krans behoeft, want als je deze drinkt is het net of er een engeltje op je tong piest.”
C overhandigde R met een royaal gebaar een halflege fles, van een niet nader te noemen wijnsoort, die door R gretig aangenomen en in meer of mindere mate geledigd werd. R produceerde daarbij de uitspraak: “De ene dienst is de andere waard” en haalde daarbij een stuk brood uit zijn jaszak, wat al enige tijd geleden door een bakker als “zijnde vers” verkocht was, naar het gezicht van C te oordelen.
C: “Honger maakt rauwe bonen zoet. Vele varkens maken de spoeling dun, maar beter een half ei dan een lege dop.”
R, die langzaam zijn goede humeur scheen terug te vinden, uitte zich op snaakse wijze: “Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.”
C, die door de zure appel heen gebeten had zei: “Maar zeker niet achter de wagen spannen. Kom laten we het niet op de lange baan schuiven, anders vinden we de hond in de pot.”
Waarna het tweetal verdween in de mist, die ondertussen was komen opzetten en ik mijn weg naar school vervolgde, totaal verbluft en niet in staat de eerste tijd een zinnige opmerking te plaatsen.


Maar terug naar de spreekbeurten (of hoe ze dan ook genoemd werden). Ik heb voor beide prestaties een 9 gescoord, maar achteraf gezien was dat misschien niet helemaal eerlijk ten opzichte van mijn klasgenoten. Bij het lezen en voordragen uit eigen werk heb je immers een aantal voordelen: je kent de tekst goed en de variatie in melodie en klemtoon passen natuurlijk uitstekend bij de tekst. Ik heb er geen flauw idee van of de docent dit in overweging heeft genomen, wat ik wel weet is dat ik er zelf van heb genoten.

Comments

Popular posts from this blog

Wie ingenomen is - chronicle 061

Een nachtelijke duik - chronicle 001